Tunis, oktober 2011.
Hichem rijdt iedere dag met zijn taxi op en neer tussen het vliegveld Tunis Carthago en de
binnenstad, maar de afgelopen maanden wacht hij vooral. Toeristen blijven weg
uit het roerige Maghreb land sinds de Arabische Revolutie hier begon.
Dictator Ben Ali ontvluchtte Tunesië op 14 januari 2011.
Dictator Ben Ali ontvluchtte Tunesië op 14 januari 2011.
De badplaats leverde al een wereldberoemde Tunesiër en
één is genoeg voor een stadje met amper 30.000 inwoners. Zoiets moet er aan ten
grondslag hebben gelegen, denkt Hichem. Hoeveel beroemdheden kun je hebben op
zo’n aantal? Dertig jaar heerschappij over Tunesië kwam uit Monastir. Habib
Bourguiba werd er op 3 augustus 1903 geboren als de jongste van acht kinderen.
De grote Bourguiba die de Fransen verjoeg. De president die opkwam voor de
rechten van de vrouw en polygamie afschafte. De man die educatie van zijn volk
tot een van zijn voornaamste taken rekende, was de groenteverkoper voorgegaan
en had zich alle roem toegeëigend die tussen de voegsels van de straatstenen
bijeengepakt lag.
Maar hij was ook een opschepper, die Bourguiba, beweerde
dat hij een natie had gecreëerd rondom hem, een natie waarvan hijzelf het
stralende middelpunt was. Dat was het dubbele. Hij emancipeerde de Tunesiër,
maar onderdrukte deze tevens net zo hard. Hichem zijn opa had in een van de
gevangenissen van de dictator zijn linkeroog achter moeten laten, op de dag dat
hij, Hichem, geboren werd. Een oog voor een kind. Een kind dat zou opgroeien
onder een andere dictator. Want ook de machtige Bourguiba werd oud en zwak, een
alfahond waarvan de tanden uitvallen en de vacht kale plekken vertoont. Hij
werd uit de roedel verjaagd door zijn eigen minister en beoogd opvolger, Zine
El Abidine Ben Ali, die ongeduldig was en gulzig ook.
Op 7 november 1987 hadden getrouwen van Ben Ali Habib
Bourguiba met zijn rottende vingers in een auto geworpen en hem als de
liefdesbrief van een ongewenste aanbidder teruggestuurd naar Monastir. Dat was
de eerste keer dat Hichem de beroemdste boreling van zijn woonplaats zag. Hij
was drie jaar oud, zich onbewust van de reden van opwinding die door de straten
blies en zijn moeder zenuwachtig maakte. Je wist immers wat je had en niet wat
je kreeg.
Ben Ali verstootte Bourguiba en nam zijn intrek in diens
paleizen waaronder het megalomaan wit ommuurde huis dat neerkijkt op Carthago.
Een stille trap achter de carport van de presidentiële hut leidde rechtstreeks
naar de archeologische site. Er stonden verkenningstorens opgesteld alsof
iemand een levensgroot Stratego bord bespeelde. Een spel dat met grote ernst
gespeeld werd. In de torens draaiden bewakers met indrukwekkende automatische
geweren, zich groen verdekkend tussen de mediterrane flora, verveeld rond. Hun
vizier gericht op te nieuwsgierige toeristen. Borden riepen in verschillende
talen: ‘Verboden om deze kant op te fotograferen’. Mocht iemand toch zijn
camera trekken, dan togen de lopen gretig omhoog, zichtbaar bereid om roffelend
vuur te spuwen. Maar meestal was het rustig. Amerikanen en Europeanen die met
bussen aangevoerd werden uit de all inclusive hotels om een dagje cultuur te
snuiven, waren allerminst geïnteresseerd in de behuizing van de dictator.
Ben Ali leefde in het paleis van zijn voorganger zonder
lessen te trekken uit de getuigenissen van de ruïnes. Verkruimelde graven, fora
en afgebrokkelde residenties die nu werden bewoond door klein ongedierte en
insecten, vertelden het verhaal van verval van grote volkeren. Een waarschuwing
zou je denken, tegen de hoogmoed van de macht. Ze spraken van de gewelddadige
cyclus waar iedere tiran al zo lang als de geschiedenis bestaat, in rond tolt.
Stenen getuigenissen van het moment waarop de goden je in de steek laten en je
wordt overreden door de karren en paarden van een ander die nog niet aan vraatzucht
bezweken is en jong gespierd vol brute vernietigingskracht jouw zetel komt
opeisen.
Maar het roemruchte Carthago diende niet als tempel der
vergankelijkheid. De tuinen, graven en gangen waren bezaaid met lampen voor
nachtelijke feesten en partijen met Italiaanse en Libische machthebbers.
Orgieën die de geschiedenis uitdaagden - kom dan, pak me dan - zodra de toeristen
van die dag weer gestrekt aan het zwembad lagen en zoveel aten en dronken als
maar kon. Want het was toch al betaald. Alles inbegrepen. Moeders smeerden hun
kinderen in met zonnebrand, de rode ruggetjes moesten geholpen worden met het
opbouwen van pigment. Tunesische obers en kamermeisjes glimlachten gedienstig
naar de volgevreten westerlingen en schonken nogmaals bij. Onderdanig naar
toeristen en machthebbers - het verschil was nauwelijks te proeven - legde de
Tunesiër zich neer bij het lot.
Zodra de zon onder was, toastten de hotelgasten en
waggelden op lokale muziektonen over de dansvloer. In de achtertuin van het
presidentiële paleis verzamelde zich de elite van Noord Afrika, Zuid Europa,
Rusland en menig verdwaald dictatortje of premiertje met vrouwen en kinderen in
de all inclusive ruïnes. Ook hier was alles al betaald, dacht men.
Het was op zo’n feest dat de enige dochter van Muammar Ghadaffi, de wonderschone Aisha, Silvio Berlusconi verleidde tussen het los
gespatte mozaïek van de Romeinse gangen. Naar eigen zeggen en reputatie was
Silvio een goed minnaar die het woestijnzand uit haar blond geverfde lokken kon
schudden, woest als haar vader, erotisch Europees en oppermachtig tot in de hak
van zijn gelaarsde land. De kalende Italiaan had haar opa kunnen zijn, maar
Muammar zag de voordelen van deze vrijage die de betrekkingen tussen Libië en
Italië verder ineensmolt. Zoals een goed vader betaamt, waakte hij ook over de
reputatie van zijn dochter. Hij duwde haar in een huwelijk met een neef van weinig
karakter. Als je maar getrouwd bent. Gehuwde vrouwen kunnen doen waar ze zin in
hebben, zolang ze maar een klein beetje discretie betrachten. En ... kinderen
baren.
Aisha was een slimme meid en begreep haar ambigue rol in
het spel om de macht dat zich voor vrouwen voornamelijk achter sluiers voltrok.
Ze wisselde moeiteloos van moeder naar minnares. Van woestijnroos naar toga.
Van diva naar legeraanvoerster. Mocht de situatie toch netelig worden, dan wist
ze zich gesteund door de brute kracht van haar achternaam waarvan de
lettergrepen wapens, olie en goud spelden.
In 2010 begon het rad te draaien. Geheel onverwacht
trof de cyclus van verval als eerste de Ben Ali’s. Hun macht klapte in als een
slecht opgezette nomadentent tijdens een zandstorm. Terwijl de Tunesische storm
de zelfingenomen presidentiële familie verjoeg, bracht Aisha in huize Ghadaffi
haar neef van weinig karakter de positieve uitslag van een zwangerschapstest.
Hun vierde kind was op komst. Ze wees gracieus het glas champagne dat hij haar
aanbood af. ‘Aanstaande moeders drinken niet,’ zei ze met een ondeugende lach,
er zeker van dat hij haar de komende zeven maanden ongemoeid zou laten.
(Er gaan geruchten dat het kleine meisje dat op 30
augustus 2011 vlak over de grens met Algerije geboren werd, op de vlucht voor
Libische rebellen en NATO bommen, een Berlusconi is. De jongste kleindochter
van de Libische dictator zou zijn verwekt tijdens een van de laatste
bunga-bunga orgieën der tirannen, toen de wereld nog vol goud en olie was en
Aisha nog blond en overmoedig overspelig.)
De glimlach waarmee Aisha haar echtgenoot van weinig
karakter zeven maanden het huwelijkse bed ontzegde, toonde geen spoor van
besef. De eerste steen die van de berg rolde, vormde de aanzet tot een
aanzwellende lawine die ook Aisha zou meesleuren. De geschiedenis was
voornemens haar een loer te draaien, zoals ze dat pleegt te doen met dictators.
De cirkel van geweld voltooide zich 23 jaar nadat Zine El Abidine Ben Ali de
macht had gegrepen allereerst in het onbeduidende Tunesië.
Toen Hichem zestien was, stierf Habib Bourguiba eenzaam
in zijn paleislijke kooi. Zomaar in het millennium jaar. De afgebladderde
dictator werd met veel hypocriet vertoon bijgezet in het mausoleum waar zijn
ouders en vrouw al op hem lagen te wachten. Een staatsbegrafenis! Nu kwamen ze
wel uit Tunis, en ook uit vele andere landen. In Monastir vonden ze dat wel
logisch. Want, hoe je ook over Bourguiba denkt, hij heeft vijftig jaar
geschiedenis geschreven in de steppen van zijn geboorteland. Bovendien had de
oude versleten man tijdens zijn gevangenschap aan populariteit gewonnen. In
vergelijking met Ben Ali was hij een goed vader voor zijn onderdanen geweest.
‘Daarom’, denkt Hichem, ‘kan er niet nog een bij uit
Monastir, nog een die de wereld verandert’. Hichem trekt met zijn linkeroog,
zijn gevoelige oog volgens zijn moeder. Het oog dat zijn grootvader verloor op
de dag dat hij geboren werd. Altijd als hij aan Abdesslem denkt, trekt zijn
linkeroog en projecteert beelden aan de binnenkant van zijn hoofd. Beelden van
zijn jeugdvriend die met zijn broek op de enkels door het voetbalstadion van
Monastir rent. De lokale politie, die gewoontegetrouw uit
veiligheidsoverwegingen de broekriemen van alle supporters innam, verbaasd
achter zich latend. Abdesslem Trimech speelde meer dan eens de dorpsgek van het
toeristische badplaatsje.
Tot die ene fatale dag, toen Hichem en hij net hun 26e
verjaardag hadden gevierd. Na het jaarlijkse verjaardagsfeestje met zijn
jeugdvriend stond Abdesslem op woensdag drie maart weer vroeg op. Hij ging
groenten en fruit inkopen om deze vervolgens te verkopen in de straten van
Monastir. Het was een mooie voorjaarsdag, zo’n 20 graden. Ab trok de zware kar
met waren en weegschaal vrolijk door het plaatsje. Hij was altijd vrolijk. Toen
hij voorbij het paleis dat zolang de gevangenis van Bourguiba was geweest liep,
salueerde hij naar de geest van de overleden dictator. Met zijn andere hand
kneep hij de neus dicht alsof hij de rottende vingers van de heerser kon
ruiken. Jongetjes lachten naar hem en probeerden een sinaasappel te stelen van
zijn kar. Alles was zoals altijd op mooie dagen, niets waarschuwde. Hij zag de
agenten pas toen ze bij hem stopten. ‘Vergunning’. ‘Heb ik niet, dat weet je
toch?’ De man keek grimmig. ‘Dan moet je betalen.’ ‘Dat kan niet. Ik heb nog
niets verkocht.’ De agent stak zijn hand uit naar de weegschaal. ‘Nee,’ zei
Abdesslem, ‘die heb ik nodig om te kunnen verkopen.’ ‘Je hebt geen vergunning.
Je mag niet verkopen.’ ‘Hoe moeten we dan eten?’ ‘Een grote mond, Sidi?’ De
agent die hem spottend met ‘meneer’ aan had gesproken, sloeg de kleine
groenteverkoper aan de kant. Toen pakte hij de hele kar mee. Bij Abdesslem
draaide iets door. Hij keek naar boven, recht in de zon en daarna zag hij
alleen nog maar witte stippen die steeds sneller rondtolden en rood werden. Met
een waas voor zijn ogen strompelde hij over het trottoir. Hij begon te
schreeuwen. Strompelen werd lopen, lopen werd rennen, versneld vallen eigenlijk
waarbij de benen steeds net op tijd de romp inhaalden en opvingen. Abdesslem
rende tot hij bij de gouverneur was. Bonkte op de deur. ‘Mij is onrecht
aangedaan. Ik heb niet eens een vergunning nodig. Geef me mijn kar terug.’
Zoals altijd in het Tunesië van Ben Ali, werd er niet naar hem geluisterd. De
draaiende rode punten werden bloeddruppels. Hij zag niets meer zoals hij het
daarvoor zag. Niets voelde meer zoals voorheen. De humor waarmee hij zich
altijd wapende bleef uit. Er kwam geen grap, zoals anders. Alleen maar wanhoop
over zijn leven. Zesentwintig was hij geworden, gisteren. En hij had niets,
geen bezittingen, geen vrouw, geen toekomst. ‘Ik had hem kunnen stoppen,’ denkt
Hichem. ‘Ik had er moeten zijn.’
Maar Hichem zat in de louage terug naar Tunis.
En dus was er niemand die Ab tegen hield toen hij de brandstof over zijn kleren
goot en dreigend met een aansteker terug liep naar de gouverneur. Hij dreigde
niet alleen. Hij deed het. Abdesslem koosde met zijn duim over de kartelige
cilinder van de aansteker. Drie maal. Toen zette hij kracht. De duim belandde
op het kleine platform dat het gasreservoir opende. Het was maar een minuscuul
vlammetje dat aan de hemdsmouw likte. Maar die vlam groeide snel en gulzig toen
ze de lekkernij proefde waarmee Abdesslem zich had overgoten. Binnen een mum
van tijd bedekte ze hem helemaal. En vrat hem op.
Op zijn begrafenis waren 50.000 mensen. Er braken relletjes uit. Maar de media berichtten er niet over. Abdesslem werd vergeten. Het zou negen maanden en 14 dagen duren eer een andere Tunesische groenteverkoper van 26 jaar de Arabische Revolutie zou ontketenen. Mohammed Bouazizi uit Sidi Bouzid overkwam en deed hetzelfde. Nu waren er wel camera's. Dat was het grote verschil.
Op zijn begrafenis waren 50.000 mensen. Er braken relletjes uit. Maar de media berichtten er niet over. Abdesslem werd vergeten. Het zou negen maanden en 14 dagen duren eer een andere Tunesische groenteverkoper van 26 jaar de Arabische Revolutie zou ontketenen. Mohammed Bouazizi uit Sidi Bouzid overkwam en deed hetzelfde. Nu waren er wel camera's. Dat was het grote verschil.
#
Hichem is ontsproten aan een toetsenbord, en helemaal fictief. Hij gelooft wat hij denkt, maar hij kent de hooggeplaatsten zoals Bourguiba, Aisha Ghaddafi en Ben Ali natuurlijk niet persoonlijk. Hichem is maar een kleine taxichauffeur. Abdesslem Trimech stak zichzelf in brand in Monastir nadat lokale autoriteiten hem een keer teveel gepakt hadden. Een drama waar nauwelijks aandacht aan is geschonken. Dit in tegenstelling tot de zelfverbranding van Mohammed Bouazizi die later in hetzelfde jaar de Arabische Revolutie zou ontketenen.
Bovenstaande tekst is uit Asfour, roman over macht, revolutie, liefde en vrijheid, die in 2015 uitkomt.
###