zaterdag 13 november 2010

Sans papiers

‘Je kunt hier niet blijven en zult terug moeten naar je eigen land. Als je meewerkt, ga je vrijwillig. Als je niet meewerkt, sturen wij je.’ De Terugkeerambtenaar kijkt me strak aan. ‘Heb je me begrepen?’ Ik knik. ‘Werk je mee? Naar welke ambassade kunnen we gaan om een passe-partout voor je te regelen?’ Ik zwijg. Terug naar Nigeria? Ik heb over vrouwen gehoord die in Lagos afgeleverd werden door Westerse politie. Iedereen spreekt schande van hen. Ze komen uit het vliegtuig zonder zelfs ook maar een plastik tas met kleren bij zich te hebben. Daar wacht de Nigeriaanse politie hen op. Maakt grappen over de hoeren van de blanke.
De handelsvrouw die het vertelde had het zelf gezien. ‘Ik zag zelfs een heel jong meisje, misschien maar dertien jaar oud. Haar lege ogen keken door me heen. Het waren de ogen van een oude zieke vrouw,’ zei de marketeerster terwijl ze stoffen voor ons uitspreidde in de hoop dat wij iets kochten. ‘Ze moeten ook parade lopen langs joelende mannen en daarna gaan ze de gevangenis in.’
Onze nationale, Nigeriaanse gevangenis is de laatste plaats waar je wilt zijn, volgens de stoffenverkoopster. ‘Er is net genoeg ruimte voor iedereen om te liggen. In de nacht kruipen kakkerlakken over je heen. Ratten knagen aan je voeten. Sommige mensen worden wakker zonder grote teen. Het stinkt er naar ziekte en dood.’
Om haar woorden kracht bij te zetten, liet ze me aan een rattenlijk ruiken. ‘De prostituees uit Europa moeten een AIDS test doen. Niet om hen te helpen of geneesmiddelen te geven, maar om ze te brandmerken voor de rest van hun onzalige leven, als voorbeeld voor andere meisjes.
Daarna worden ze naar hun dorpen en ouders gebracht. Ouders die hen helemaal niet terugwillen, besmeurd door blank zaad. Ik zou mijn dochter ook niet meer aanraken,’ betoogde de vrouw en rekende ondertussen hoeveel een meter stof mijn moeder zou kosten.
‘Ik hoorde van een meisje dat haar schuld niet betaald had en teruggebracht werd naar de handelaren, degenen die haar naar Europa hadden gebracht. Die staken het huis van haar ouders in brand en brachten haar gewoon nog een keer naar Europa. Ze is gek geworden en dwaalt dakloos door Rome.’
Nu ben ik ook zo’n vrouw, een hoer van de blanke. Hoe kan ik die man uitleggen dat ik niet naar Nigeria kan? ‘Jij bent anders,’ zei mijn moeder altijd tegen me. ‘Kijk naar hen, zij zijn zwart, jij niet, jij hebt de Westerse zon in je huid. Jouw lot staat geschreven in een andere taal. Op jou wachten andere betekenissen.’
Ik geloofde haar, want ik ben lichter dan mijn landgenoten. Ik was zelfs een blanke baby. Volwassenen raakten me aan als een klein wonder dat geluk kan brengen. ‘Zij heeft een bijzondere toekomst,’ mompelden oude vrouwtjes die alles van toekomst weten. Ik geloofde dat allemaal, tot ik hier kwam. Hier bestaan geen gradaties in huidskleur, hier ben ik zwart. Een zwarte hoer.
De ambtenaar zal het niet snappen. Hij zal niet begrijpen dat dit hoofdstuk niet in mijn sterren staat, dat ik een vreselijke fout moet hebben begaan om mijn lot zo drastisch te wijzigen. Hoe kan ik uitleggen dat ik niet kan terugkeren naar een oom die $ 60.000,- van me eist? En het met bloed geschreven contract verbreken? ‘Mag ik hieruit opmaken dat je niet meewerkt?’ vraagt hij kil. Weer zwijg ik. Hij maakt aantekeningen.
Na afloop van het gesprek brengen ze me opnieuw naar een gevangenis. Ditmaal niet in een politiebureau. Ze hebben een speciaal gebouw voor mensen zoals ik, mensen zonder land en zonder papier, die ‘vluchtgevaarlijk’ zijn.
Wat dat woord betekent, begrijp ik niet. Ik kijk naar mijn celgenoten of ik aan hen kan zien dat zij vluchtgevaarlijk zijn, maar ik zie niets bijzonders. Het zijn gewoon meisjes, zoals ik, met dezelfde nachtmerries die ze proberen te vergeten. We praten niet over ons verleden of over onze toekomst. We vlechten elkaars haren en pikken nagellak, waarover we dan weer ruzie maken, zodat de bewaking tussen beide moet komen. Misschien vinden ze dat wel gevaarlijk... maar wat dat met vluchten te maken heeft?
De komende weken zal ik ambassades bezoeken, van Ghana, Gambia, Senegal, Kameroen en van Nigeria. Ik moet er vragen beantwoorden, een ambassadeur neemt mijn gezicht in zijn handen en bekijkt me alsof ik een geit ben die hij overweegt te kopen. ‘Nee, ze hoort niet bij ons’, luidt steevast het antwoord. Ik ben handelswaar dat niemand wil, voor altijd op de plank ‘gevonden voorwerpen’.
Opeens is het over. Ze laten me vrij, omdat ze geen land kunnen vinden dat mij wil, dat papieren geeft om mij erheen te brengen en iemand zonder herkomst eeuwig vasthouden, dat doen ze niet. Als ze echt niet weten wat ze met je aan moeten, laten ze je vrij. Maar niet zonder voorwaarden: Ik krijg een brief waarin staat dat ik Nederland binnen 24 uur moet verlaten. Hoe ik dat doe, moet ik zelf weten, zonder paspoort, zonder geld, als ik het maar doe. Door me die brief te geven, kunnen ze me uit hun administratie halen. Officieel besta ik niet langer in Nederland, legde iemand me uit. Zo belangrijk zijn die papieren dus. Zij bepalen of je bestaat en waar je bestaat. Ik knijp de man die me uitlegt dat ik niet langer besta. ‘Au’, zegt hij. ‘Hoe kan je pijn voelen? Je bent geknepen door een niet bestaand persoon,’ antwoord ik. Hij vindt het niet grappig.

uit: Samya, verkocht (werktitel)

###

Geen opmerkingen:

Een reactie posten