De kleine prins is ondeugend. Zijn geelbruine ogen, die lijken op de ogen van een wolf, zijn voortdurend op zoek naar nieuwe avonturen. Behalve als hij iets wil. Dan lijken zijn ogen op de glanzende vulling van een ontzettend lekker snoepje, zo zoet dat je het nog proeft als je het doorgeslikt hebt en er nog wel eentje wil, maar dat mag niet.
Hij heeft wilde zwarte haren die alle kanten op kunnen staan en als hij springt, vliegen ze omhoog waardoor hij groter lijkt. Maar hij is niet al te groot. Hij denkt zelf van wel. Zijn witte kraag blijft altijd onberispelijk, waardoor hij, als je hem op een afstand ziet, op een heertje lijkt. Van dichtbij, zodra die wilde haren en die ondeugende wolvenblik duidelijk zichtbaar zijn, weet je wel beter. Zijn naam is Snitsel, Prins Snitsel. Zijn bijnaam is Wolfman Jack.
En het is niet eens volle maan. Het is een mooie zondag met hoge temperaturen voor de tijd van het jaar. Hij verveelt zich een beetje. Is nog niet uit geweest en thuis heeft hij het wel gezien. Hij heeft net een elektriciteitsdraad opgegraven in de hoop dat het een schat was. De pvc buis waar de draad doorheen loopt, was te hard om te kraken en bovendien ook niet echt uitdagend. Het ding ligt stil en gladjes onder de grond. Smaak noch kraak.
Achter de hoge heg, met bramen, blaft een jonge hond. Snitsel kan hem niet zien. Voor de heg staat een houtwal van ongeveer een meter hoog. Zoals gezegd, onze prins is niet zo groot als hijzelf vermoedt. Er glinstert iets in de geelbruine ogen. Het begin van een plan. Nog voordat het plan gerijpt is, springt hij op het krakende hout. Een muis schiet weg. Hij probeert hem te vangen, maar is net te laat. Jammer. Maar goed, hij staat toch mooi op die wal en heeft leuk uitzicht. Alleen niet door de heg.
De hond blaft nog een keer. Hij hoort hem dichtbij snuiven. Aan de andere kant van de takken. Au, een braamtak steekt naast zijn oog. Nu laat een echte vent zich niet afschrikken door braamtakken en ander gespuis. Snitsel gaat op onderzoek uit. Hij loopt over het krakende snoeihout. Helemaal naar de hoek. Daar is de compost hoop. Lekker zacht en vol rottende appels. Hé, hier is de heg minder dicht. Even kracht zetten. Plof. Snitsel landt parmantig in de tuin van de hond. Die komt op hem afgestoven. Even een robbertje vechten, altijd leuk. ‘Ik ben toch sterker,’ denkt Snitsel en gromt zijn tanden bloot. ‘Zo die is weg.’ De deur naar het huis staat open. Nieuwsgierig steekt Snitsel zijn neus naar binnen. Het ruikt er lekker. Hij loopt door, zich niet realiserend dat hij nu een heuse inbreker is. ‘Aha, daar boven, daar liggen koekjes.’ Daarboven, is het blad van een bureau. Het is niet veel hoger dan de houtwal. Bovendien thuis wandelt hij ook graag over de tafels. Hop. Hij zit er al op. Zijn neus in het pak speculaas.
Wie het ergst schrikt, weten we niet, maar de bewoner van het huis en Snitsel zien elkaar tegelijkertijd en bij beiden gaan de haren overeind. ‘Bram!’ De man roept zijn hond, maar die komt niet meer. Die kijkt wel uit. ‘Oeps’, denkt Snitsel. ‘Foute boel.’ Ditmaal missen zijn geelbruine ogen, die kunnen flemen als de vulling van het lekkerste snoepje, hun uitwerking. Hij probeert het door op zijn rug te gaan liggen en rolt met zijn staart de papieren van het bureau. ‘Wie ben jij?’ roept de man. ‘Ga weg!’ Lenig springt Snitsel op de grond en rent door de deur naar de tuin. Staart tussen zijn benen. Hij kijkt niet naar de hond. Geen tijd. ‘Wegwezen,’ denkt hij.
Plof, hij landt weer veilig tussen de rotte appels naast de houtwal. Iemand roept zijn naam. Vrolijk kwispelend, alsof hij het liefste prinsje ter wereld is, rent hij naar zijn baasje. Alleen een druppel bloed, boven zijn snoepjesoog verraadt zijn escapade. Maar dat maakt hem niet uit. Hij mag mee naar het bos.
####
Geen opmerkingen:
Een reactie posten