dinsdag 2 november 2010

Loterij vol Nieten


2 november 2010
De buschauffeur roept vanachter zijn stuur: ‘Je bent er.’ Een bleke jongen, heftig behaard, stapt uit. Zijn zwarte ogen smeulen. De chauffeur huiverde toen hij er in keek en de strippenkaart afstempelde. De jongen verdwijnt nu zonder om te kijken over de oprijlaan van de villa. Het grote huis vormt de kop van een psychiatrische inrichting. Erachter staan prefab woningen aan keurig bij gehouden laantjes die het gazon verdelen in geometrische figuren. Aangelegd. ‘Afgelegd’, denkt de bleke smeulende jongen. Hij meldt zich bij de receptie als bezoeker voor Pieter Vermeulen. ‘Orhan Michailelov is mijn naam.’ Hij spreekt accentloos Nederlands en poogt zowaar te glimlachen. Hij heeft een pakje in zijn hand, een cadeautje voor Pieter. De jongen is van zijn leeftijd, maar onschuldig blond. Zijn dicht bijeenstaande ogen kijken blauw verbaasd naar de bezoeker. Pieter krijgt nooit bezoek, alleen van zijn opa toen die nog leefde. Hij mag dan het syndroom van Down hebben, Pieter is niet gek. ‘Wie ben jij?’ ‘Ik kende je opa,’ antwoordt Orhan. ‘Ik heb hem vermoord,’ denkt hij en wendt zijn ogen af. Hij zegt: ‘Ik kom in zijn plaats.’

8 oktober 2010 in de avond
Je moet altijd eerlijk zijn, behalve soms. Toen de politie hem staande hield, kapotte voorlamp op zijn fiets, die uit een obscure stal kwam, voor een tientje op de kop getikt, voelde hij het wit van zijn ogen draaien. Mehdi dacht, ik moet normaal doen. En meteen daarna, 'Wat is normaal?' Hij tastte in zijn zakken naar zijn identiteitsbewijs. ‘Sorry, ik denk dat ik het vergeten ben.’ Hij noemde de naam en het adres van een vriend. Geboortedatum? Wist hij ook. Zorgvuldig uit zijn hoofd geleerd.
Ze ontmoetten elkaar in Rijsbergen. 'Asielzoeker' en 'Aanmeldcentrum' waren het eerste Nederlandse woorden die ze leerden. Een knik was voldoende herkenning. Daar in die wachtkamer, gezeten op de armloze stoelen die met stangen en schroeven aan de marmoleum vloer geklonken waren. Die wachtkamer bevindt zich nog altijd achter met prikkeldraad bekleedde hekken.
De slaapzalen in het centrum zijn ingericht voor acht mensen. Vier stapelbedden. Mannen en vrouwen gescheiden. In de kantine is brood, koffie, melk en cola te krijgen. Zwijgende asielzoekers herkauwen het vreemde voedsel langzaam. Een kind rent tussen de tafels. Wordt door de moeder terecht gewezen en op een stoel geplakt. Het is maar voor tijdelijk. Hier in Rijsbergen doe je toelatingsexamen, daarna ga je of op transport of naar een kamp. Mehdi’s landgenoot was plots verdwenen. Later ontmoette hij hem weer in een AZC, waar ze een kamer deelden met twee Somaliërs.

De agent kijkt Mehdi onderzoekend aan en vraagt nogmaals zijn naam. Zich bewust van het helle licht van de lantaarnpaal, wendt deze zijn gezicht wat af en zet een stap naar achter, terwijl hij de naam van zijn vriend noemt. De tijd in het AZC hebben ze achter zich gelaten. Mehdi kreeg geen status, zijn landgenoot wel. De brieven werden uitgedeeld als kaarten uit een dek: aas, boer, twee. Jammer, uitgeloot. Naast hen een vrouw uit Azerbeidjan met haar zoontje, ook beka, basta, klaar. Gezamenlijk verlieten ze het AZC. Mehdi heeft zijn vriend met status sindsdien niet meer gezien. Het adres dat hij de politie geeft, bestaat misschien niet eens meer. Mehdi haalt onzichtbaar zijn schouders op. Pech, zo is zijn leven nu eenmaal.
Hij moet mee naar het bureau en wordt opgesloten in een kleine betonnen ruimte met een bed en een tijdschrift. Mehdi verdwijnt voor lange tijd uit dit verhaal. In die periode wordt hij aangeklaagd en voorgeleid als terrorist. Maar Mehdi is geen terrorist. Hij is een man die zonder papieren in het land rondloopt, met het uiterlijk van een Moslim en het innerlijk van een communist. Mehdi leest al sinds zijn vroege jeugd Tolstoi en Nabokov, hiertoe aangezet door de broer van zijn moeder. De Russische literatuur is zijn grootste daad van verzet geweest tegen het regiem en was uiteindelijk ook de reden waarom hij zijn land moest verlaten. Subversieve literatuur kan je de kop kosten. Dat hebben ze in het Westen nooit begrepen.

Dezelfde avond niet ver daarvandaan
Twee straten verwijderd van de arrestatie van Mehdi pleegt Orhan, nu achttien jaar, een roofoverval op een sigarettenwinkel. Hij was zeven toen hij met zijn moeder asiel aanvroeg. Zijn moeder, die beweerde spionne te zijn voor de KGB, moest Azerbeidjan verlaten omdat haar man in het verzet zat. Van zijn vader kan Orhan zich nauwelijks iets herinneren. Hij weet nog dat het een imposant dikke man was met grote snor en bulderende lach die even bulderende klappen kon uitdelen waarbij Orhans moeder meestal de ontvangende partij was. Hij was tenminste een echte man, verweet Orhans moeder haar huidige echtgenoot regelmatig. Geen slampamper die genoeg heeft aan één vrouw, nee, hij bezocht er wel vier op één nacht. Ze had, met haar kind langszij, verteld tegen de immigratiedienst hoe ze langs de huizen van mensen ging en aanbelde. Dan stelde ze vragen waarvan ze de antwoorden op een formulier schreef. Op kantoor vergeleek ze de verhalen van buren en haar observaties. Wat niet leek te kloppen, gaf ze door aan hogere autoriteiten en steevast volgde politiebezoek op de adressen die door haar als dubieus werden bestempeld. Oorlogen, geweld en maffia-praktijken, gecombineerd met het kliksysteem dat zijn moeder toegewijd had gediend, maakten hun leven onmogelijk toen de bescherming van de man in huis wegviel. Orhan heeft er geen idee van wat er met zijn vader is gebeurd, maar hij begreep dat die ergens in een cel zat weg te rotten. Hoewel de Nederlanders geen woord geloofden van de fantastische gruwelverhalen die zijn moeder keer op keer aandikte, mocht Orhan hier wel naar school.

Ogenschijnlijk onderscheidt hij zich in niets van een Hollandse jongen, behalve misschien de volle donkere beharing die als een vacht op zijn schouders groeit. Het bont wordt gevoed door een vuur op kolen van haat, dat op een moment zoals nu, tijdens de overval, door zijn ogen naar buiten vlamt. Hij kent Nederland beter dan de meeste Nederlanders het kennen. Overal gewoond, van Friesland tot Maastricht. Op veel plaatsen ondergedoken gezeten, met andere bibberende illegalen die zich wanhopig vastklampten aan het idee ooit een verblijfsvergunning te krijgen die nooit kwam, in leven blijvend met baantjes als afwasser en bouwvakker of bollenplukker. Zijn moeder werkte hard in huizen van mensen die ze schoonboende tot de verf van de keukenkastjes afgeschuurd was. Ze verdiende redelijk veel geld. Geld dat ze alleen uit konden geven aan consumptiegoederen. Want een huis huren kon niet zonder ingeschreven te staan. Ze leefden op een kamer bij een organisatie die vluchtelingen opving en moesten dankjewel zeggen tegen de vrijwilligers die te pas en onpas binnenkwamen en steeds nieuwe huisregels bedachten.

Orhan had al jong alle soorten speelgoed en merkkleding die er te koop waren. Hij had alleen geen vrienden om mee te spelen. Na school ging hij direct naar huis, waar hij zwijgend de taart at die zijn moeder voor hem in de ijskast had gezet, terwijl hij cartoons keek op televisie. Op school werd hij gepest, wat verwacht je anders: een stille bleke jongen, net iets te dik, met pikzwarte haren die nooit mee deed. Die niet mee ging op schoolreisjes naar Fantasialand omdat dat in het buitenland ligt. Orhan wilde wanhopig erbij horen. De samenleving hield hem angstvallig buiten. Zijn moeder ontmoette een zwaar door de oorlog beschadigde Koerd. De man trok bij hen in en werd zijn surrogaat vader. Meestal zat hij stil op de bank, gordijnen dicht, af en toe een snik. Hij was geen echte man, begreep Orhan uit de verwijten van zijn moeder. Maar hij had wel status!

Ze trouwden. Het was een vreugdeloos feest waar Russinnen kanten taarten aanboden en Kosovaren valse muziek speelden. De man kreeg een baantje bij een Turkse garage en verdiende net genoeg om Orhan en zijn moeder in Nederland te houden. Ze huurden een huisje in een wijk waar alleen allochtonen wonen en voor het eerst in zijn leven kreeg Orhan vrienden. Na een paar jaar gingen ze zelfs op vakantie. Van het geld dat zijn moeder zwart bij verdiende, boekten ze een reisje naar Mallorca. Het werd een groot fiasco. Paspoortcontroles en grimmige douanes wekten begraven herinneringen bij de surrogaat vader. Hij verloor zijn laatste beetje verstand op Schiphol en sloeg een van de beambten, waardoor hij in de cel belandde. Orhan besefte dat zijn leven voor altijd zwart zou blijven toen hij met zijn moeder een taart bracht naar de nieuwe papa die gevangen zat in een bunker. Hij had, ondanks de sneren van zijn moeder, al zijn hoop op die magere stille man gevestigd. Maar die was helemaal uit zijn lijf vertrokken en zou er pas jaren later in terugkeren. Te laat om Orhan te redden.

De roofoverval op de oude sigarettenverkoper verloopt bijna volgens plan. De kassa zit vol en de sigaretten die ze buit maken, kunnen ze gemakkelijk kwijt. Het was niet de bedoeling om de man te doden. En nog minder om zijn rode kater van kant te maken, die vals uithaalde naar een van de overvallers. Ze zijn weg voordat de politie zelfs maar gebeld is. Juichend als onoverwinnelijke gladiatoren scheuren Orhan en zijn vrienden door de nachtelijke stad. Ze minderen vaart als ze bij een lantaarnpaal twee agenten zien die een man ondervragen en even later geboeid in de politiewagen zetten.

Einde
Het verhaal van de geslaagde overval maakt Orhan korte tijd tot straatheld. Meisje die hem voorheen niet zagen staan, klampen hem nu aan met verleidelijke blikken. Blonde meisjes, Nederlandse meisjes! Maar de roes duurt kort. Eerst bezoekt de rode kater van de winkelier zijn dromen en later de bebloede man zelf. Hij praat tegen hem. Orhan zoekt op Internet. Hij vindt uit dat de winkelier een kleinzoon had, Pieter. Pieter Vermeulen, die woont in een centrum voor mensen met een beperking.
Ondertussen wordt Mehdi veroordeeld voor de overval op de sigarettenzaak en gedeporteerd naar Noord Irak. Er is nooit meer iets van hem vernomen.

###

Geen opmerkingen:

Een reactie posten